Tags:
Tweede Zondag in de Veertigdagentijd - “Goed dat wij hier zijn”.
Evangelie: Matteus 17,1-9.
Wat een verrassend verhaal, het evangelie dat we gehoord hebben.
Jezus ging met zijn leerlingen een hoge berg op. Bergen hebben altijd een bijzondere aantrekkingskracht uitgeoefend op mensen. Als je een berg opgaat, verhef je je boven het gewoel en het dagelijks gedoe van beneden. De stilte gaat ook met je mee omhoog. Als je ergens halverwege stopt, kun je de uitgestrektheid van het landschap op je laten inwerken.
Ik weet niet of u wel eens in Oostenrijk of Zwitserland bent geweest en daar omhoog bent gegaan langs smalle bergpaden. Wat je ziet is adembenemend. Naast je gaat het steil naar beneden. Aan de andere kant zie je de rotsen van omhoog naar beneden diep insnijden in het landschap. Je raakt overweldigd door de bergtoppen die zich aftekenen tegen de hemel. Soms verdwijnen die toppen in de wolken.
Het is fascinerend. Je voelt je als kleine, nietige mens opgenomen in het landschap.
Het is goed voor te stellen dat in het oude Griekenland de mensen dachten dat op hun hoogste berg, de Olympus, de verblijfplaats van de goden was. De top van de Olympus was vaak in wolken gehuld wat een geheimzinnige sfeer opriep.
In de bijbel spelen bergen ook een belangrijke rol. Op een berg ben je dichter bij God, zo dacht men. Mozes de leider van het Joodse volk, was de berg Sinaï opgegaan en had daar de tien geboden, de tien richtingwijzers voor het leven ontvangen.
En de profeet Elia, die vandaag in de eerste lezing genoemd wordt, was eens dodelijk vermoeid en uitgeput bij de berg van God, de Horeb, aangekomen. Hij was op zijn weg gesterkt en getroost door een engel van God.
Mozes en Elia, beiden mensen met bergervaring, zijn in Jezus’gezelschap boven op de berg Tabor.
Ook de leerlingen Petrus, Jacobus en Johannes zijn bij hen. Ze vinden het geweldig. Door de ijle lucht en de schittering van het licht zijn ze bevangen. Ze zien Jezus stralend voor zich staan. Ze voelen zich in de 7e hemel. Petrus roept enthousiast: Heer, het is goed dat wij hier zijn! Laat ons drie tenten bouwen. Petrus wil dat heerlijke moment vasthouden.
Maar alles gaat voorbij, zo weten we. Dat geldt ook voor Petrus.
In die bijzondere sfeer klinkt vanuit een lichtende wolk een stem: “Dit is mijn geliefde Zoon, een man naar mijn hart. Luister naar Hem”.
Dit is de zin waar dit evangelie op is gericht. Dat moeten de leerlingen onthouden. En wij ook.
Ieder jaar op de 2e Zondag van de Veertigdagentijd wordt dit verhaal van de berg Tabor in de kerk gelezen. We kunnen vermoeden waarom.
Straks over een paar weken, zal een ander verhaal over Jezus verteld worden. Hoe hij wordt gevangen genomen, veroordeeld en ter dood gebracht aan het kruis. De drie leerlingen zullen in de Hof van Olijven meemaken hoe Jezus in doodsangst bidt: Vader, laat deze kelk toch aan Mij voorbijgaan. - Het geloof van de leerlingen zal geschokt worden. Was dit hun Jezus, op wie ze al hun hoop hadden gevestigd? Hij zou toch zijn volk verlossen en een rijk van vrede brengen?
Op dat vreselijke ogenblik, als de hemel donker kleurt voor de leerlingen en al hun verwachtingen dreigen in rook op te gaan, moeten ze zich herinneren, hoe Hij hen in stralend licht op de berg was verschenen en hoe de stem geklonken had vanuit de hemel. Wat op de berg gebeurd was, moest hen sterken als de wanhoop hen nabij was.
Ons leven is ook berg op, berg af. Ons leven kent pieken en dalen. Als je jong bent, lacht het leven je toe, je hebt plannen, er lijkt niets fout te kunnen gaan.
Maar soms zijn er diepe dalen van teleurstelling. Je raakt teleurgesteld in mensen, je tobt met jezelf, je hebt gevoelens van eenzaamheid. Mooie dromen die je had, komen niet uit. Mensen vallen weg uit je leven. Vereenzaming.
Je zou dan graag uit het dal willen klauteren, de berg opgaan. Je zou zo graag iemand ontmoeten die je doet opvlammen. Je zou wensen dat God zich liet voelen in mensen om je heen. Ja, dat je zou horen en als het ware aan den lijve zou ervaren, die stem uit de hemel: ‘Je bent een geliefd kind van me’.
De Vlaamse dichter Guido Gezelle maakte ook een moeilijke periode in zijn leven door toen hij deze mooie versregels schreef:
Gij badt op eenen berg alleen,
en …………….ik en vind er geen
waar ‘k hoog genoeg kan klimmen
om U alleen te vinden:
de wereld wil mij achterna,
alwaar ik ga of sta
of ooit mijn ogen sla;
en arm als ik en is er geen,
geen een,
die nood hebbe en niet klagen kan;
die honger, en niet vragen kan;
die pijne, en niet gewagen kan
hoe zeer het doet!
O leer mij, arme dwaas, hoe dat ik bidden moet.
Bemoediging, troost, we hebben het nodig. Om weer kracht op te doen en verder te kunnen.
Moge er in moeilijke ogenblikken een engel van God op onze weg komen, zoals de profeet Elia overkwam, waar we van hoorden in de eerste lezing.
Zo’n engel van God die ons op de been helpt om weer uit het dal te klimmen en weer het licht te zien op de berg van God.
Jaap Ditters.