Preek 24 januari 2009

Tags: 

Bidweek voor de eenheid, 24 januari 2009 - Jo.17,8-11

Hoeveel bidweken voor de eenheid van de christenen zullen we nog moeten houden voordat gerealiseerd wordt dat wij allen één zijn?
Zelfs de jaarlijkse bidweek kan een automatisme worden. Als een soort excuus dat nog niet tot stand is gekomen waar Christus zo vurig naar verlangd en voor gebeden heeft.

Hebben wij, hebben de christenen zich er voldoende voor ingespannen in al die honderden jaren? Zijn ze niet verstikt geraakt in allerlei spitsvondigheden die ze zelf hebben uitgevonden, zijn ze niet verward geraakt in haarkloverijen die Jezus zo scherp had afgewezen?
Hebben christenen niet hel en verdoemenis over elkaar afgeroepen, ja zelfs elkaar ter dood veroordeeld, op de brandstapel gebracht? Alsof Jezus niet met nadruk gezegd had om elkaar lief te hebben, en “Je ziet wel de splinter in het oog van een ander, maar de balk in je eigen ogen zie je niet”.

Hoeveel bidweken voor de eenheid nog? Nog 10, of 20, of 50, of hoeveel nog?
Zal het nog wel gebeuren? De pogingen die worden ondernomen hebben een mager resultaat opgeleverd. Zit er voldoende bezieling en overtuiging achter. Komt het er nog wel van?

‘Mogen allen één zijn’. Wanneer had Jezus deze innige wens, dit gebed, uitgesproken? Het was bij het Laatste Avondmaal. Hij had zijn leerlingen lief ten einde toe, zo staat er, en hij was bij elk van hen neergeknield en had hen de voeten gewassen. Hij voelde zich innig met hen verbonden en wist dat hij hen alleen moest achterlaten.
Dan bidt hij: “Vader, bewaar hen in Uw naam. Mogen zij één zijn zoals wij één zijn”.
Dat gebed, op dat hevige moment, in die laatste uren, het klinkt als een testament, als een hartewens. Het moest blijven doorklinken in de oren en de hoofden van zijn leerlingen, van generatie op generatie.

Maar hoe hebben Jezus’volgelingen zijn erfenis verspeeld en gedobbeld over het aan één stuk geweven kleed. De erfenis is tot een ergernis geworden. Ze hebben hun eigen bedenksels ervoor in de plaats gezet en met elkaar de degens gekruist.

Wat zouden wij kunnen doen?
Laten we niet te gauw zeggen en denken dat we niets kunnen. We verwijzen gemakkelijk naar de kerkelijke overheden. Zeker, die dragen een grote verantwoordelijkheid. Maar ze slepen de last van eeuwenlange discussies met zich mee. Ze zijn bang en hebben te weinig vertrouwen.
Ook wij, Gods Volk onderweg, zijn erfgenamen van de evangelische boodschap. Ook over ons is met nadruk Gods Geest afgebeden. Wij mogen onze leiders aansporen en prikkelen tot meer moed en daadkracht, tot vertrouwen en tot liefde voor de eenheid onder de christenen.

Wat voor eenheid zou het moeten zijn? Geen eenvormigheid en kleurloze uniformiteit.
Vooral een eenheid waarin de onderlinge liefde de boventoon voert, waarin men respect toont voor elkaar en voor elkaars tradities, waarin men over en weer elkaar verrijkt en inspireert.
Zoals de eerste christengemeenten ook hun eigen karakter en eigen stempel hadden. Paulus dacht anders dan Petrus, Matteus had andere uitgangspunten dan Johannes. En hoe zou de gemeente van Thomas er hebben uitgezien?

De eenheid wordt gevonden in het geloof en de oriëntatie op Jezus van Nazareth die de Christus wordt genoemd, de Gezalfde van God.
Zijn Geest en levenshouding wijzen de richting voor het spreken en handelen van christenen.
Geen concurrentiezucht en wedijver zal er zijn, maar verdraagzaamheid en onderlinge liefde is de basis voor de eenheid. Zodat anderen zeggen: Ziet hoe ze elkander liefhebben.

Moge het verlangen naar eenheid ook ons handelen bepalen, nadat we vurig gebeden hebben: “Mogen allen één zijn, zoals Gij, Vader, het zijt in Mij en ik in U”.
En de laatste woorden van het voorgelezen evangelie zijn treffend:
‘Heilige Vader, bewaar hen in uw Naam,
de Naam die U ook aan Mij gegeven hebt,
zodat zij één zijn zoals wij één zijn’. [Jo.17,11b]
Hartewens van Jezus.

Jaap Ditters